- Is ‘Critical (Race) Theory’ echte wetenschap? - 14 december 2021
- Het internet als mindblower en de mensenrechten als bron van onrust - 17 april 2021
- De ernstige fout in de UVRM: Universalisme - 11 februari 2021

Onsterfelijkheid is een dogma uit het Rabbinaal jodendom, dat stoelt op de Talmoed, niet op de Tora.
Baruch Spinoza is bekend geworden om zijn kritieken op de Amsterdamse joodse gemeente, en eigenlijk op de hele joodse religie. Hij ontkende met name dat de ziel onsterfelijk is en uiteindelijk bezorgde dat hem een banvloek door die joodse gemeente. Maar Spinoza was in dat opzicht niet de enige en zeker niet de eerste. Uriël da Costa ging hem enige tientallen jaren eerder al voor en ook hij kreeg een banvloek te verwerken. Een banvloek die hij met een kogel door de eigen kop beantwoordde.
In 1616 liet Da Costa voor het eerst van zich horen. Een paar jaar eerder was hij uit Portugal gevlucht om in Amsterdam conform het ware joodse geloof te kunnen gaan leven, maar zowel in Amsterdam als in Hamburg vond hij niet wat hij had verwacht. Met name was hij ontevreden over de uitleg van de onsterfelijkheid die de Amsterdamse rabbijnen gaven. Hij meende, anders dan de rabbijnen beweerden, dat met het sterven van het lichaam ook de ziel zou sterven. Volgens hem werd er in de Tora helemaal nergens gesteld dat de ziel onsterfelijk is. Die claim zou slechts te vinden zijn in de Talmoed en die achtte hij op dat punt in strijd met de Tora. (De Talmoed bestaat uit overleveringen die zeker in den beginne mondeling werden doorgegeven en ook in de loop van de tijd werden becommentarieerd door rabbijnen, terwijl de Tora een officieel, niet te wijzigen geschrift is.) Over die onsterfelijkheidsclaim:
Wanneer de waarheid over de sterfelijkheid van de mens eenmaal is aanvaard, zal een groot aantal “dwalingen en kwalijke zaken”, voortgekomen uit het geloof in onsterfelijkheid, ook verdwijnen. “Aangezien de ene absurditeit tot de andere leidt, en uit de ene dwaling vele andere geboren worden, heeft deze misvatting of liever hersenschim over de onsterfelijkheid van de ziel zo’n talrijk nakroost dat het niet gemakkelijk zal zijn alle gevolgen op te sommen.” Vanwege deze leer brengen mensen eindeloze gebeden en smeekbeden voor de doden, brengen ze nutteloze en verkwistende offers aan God en bedrijven ze “talloze dwaze vormen van bijgeloof bij begrafenissen”. Omdat ze een groter goed verwachten in het hiernamaals, verachten mensen de goede en kwade dingen van deze wereld. Ze veronachtzamen hun materiële welzijn en doen destructieve dingen om zichzelf te pijnigen, waarbij ze soms zo ver gaan dat ze zich aanbieden om martelaar te worden. Dit alles is niet alleen op zichzelf onredelijk, maar overschrijdt ook verre de grenzen van wat de Wet gebiedt tot God’s eer. (Uit: De ketterij van Spinoza, p. 246, Steven Nadler)
Uriël Da Costa
Wat mij vooral opviel was Da Costa’s inzicht dat zo’n claim leidt tot absurde gevolgen en dwalingen die geen andere functie hebben dan de claim min of meer overeind te kunnen houden, te kunnen stutten, ook al is het stutten in drijfzand. Je zou denken dat hij daarmee vrij in het denken was geworden, maar dat bleek een stap te ver. Voor Da Costa stond een andere claim wèl fier overeind, namelijk de claim dat het (joodse) individu door God rechtvaardig zou worden behandeld. Terwijl de rabbijnen die rechtvaardigheidsclaim invulden door te stellen dat die ver na de dood, namelijk bij de herrijzenis, vervuld zou worden, stelde Da Costa dat die al tijdens het leven plaatsvond, daarmee ook de herrijzenisclaim ontkennend. Mijn lang geleden verrichte afstudeeropdracht was mede gestoeld op een motivationele theorie, het geloof in een rechtvaardige wereld waarin de mens krijgt wat hij verdient. Voor veel gelovigen omvat die ‘rechtvaardige wereld’ ook de wereld na het leven, maar voor hen die niet geloven in onsterfelijkheid is die wereld uiteraard beperkt tot de wereld tijdens het leven. We kunnen Da Costa rustig beschouwen als een eind-middeleeuwse pleitbezorger uit de beginperiode van de Verlichting van de letterlijke uitleg van die laatste claim.
En die letterlijke uitleg nu, is al even absurd als de onsterfelijkheidsclaim. En leidt al evenzeer tot andere absurde dwalingen die bedoeld zijn om de claim te stutten in drijfzand. Want het is helemaal niet waar dat iedereen in het leven krijgt wat deze verdient. Er zijn vele mensen die veel meer krijgen dan ze verdienen en nog veel meer anderen die veel minder krijgen dan ze verdienen. Sommigen worden stinkend rijk en omringd door weelde over de rug van anderen, terwijl veel anderen hun harde werken en goede bedoelingen niet beloond zien worden, maar hen juist ellende, armoe en ziekte ten deel vallen. Voor Da Costa was die waarneming simpel: God was rechtvaardig en dus hadden al die individuen toch om een of andere reden hun lot verdiend. Moeten we Da Costa nu hoger achten dan die rabbijnen alleen omdat hij zo fier de onsterfelijkheid had betwist?
Over die rabbijnen toch ook het volgende. In Amsterdam had je twee kampen. Volgens beide kampen zouden de (joodse) doden weer opstaan uit de dood bij het eindoordeel der tijden, wanneer de messias zou verschijnen. Maar volgens het ene kamp zou dat alleen die joden overkomen die een correct leven hadden geleid. In het andere kamp was men zeer boos over die uitspraak en zij meenden dat àlle (joodse) doden zouden herrijzen uit de dood, dus niemand uitgezonderd. De onderlinge strijd ging zeer diep en het is ronduit nuttig te weten waarom de ene groep voor geen jood uitzondering op de regel van de herrijzenis wilde maken. Het waren allen uit Portugal gevluchte joden die wisten van daar achtergebleven familie die zich uit overlevingsstrategie dan toch maar had bekeerd tot het katholieke geloof, een zonde die impliceerde dat je de joodse religieuze wet overtrad. Zij wilden echter dat ook deze familieleden aan het eind der tijden zouden herrijzen en dat kon alleen als de claim voor àlle joden gold. Je zou zeggen dat hun argument voldoende sterk was voor het andere kamp, maar ook die hadden een sterk argument. Als je namelijk àlle joden laat herrijzen, dan is er geen motief meer om tijdens het leven het goede te doen en het kwade te laten. Ziedaar de patstelling. Maar het zal duidelijk zijn dat beide kampen het er in elk geval wel over eens waren dat ze echt helemaal niks anders konden doen dan volhardende critici van de onsterfelijkheid verbannen. Verbannen, want in het tolerante Amsterdam kon men natuurlijk niet de beruchte methoden van de Spaanse inquisitie voorstaan.
Het geloof in een rechtvaardige wereld – Lerner
Epiloogje
Het waren Da Costa’s voor die tijd harde, maar ware woorden over de onsterfelijkheidsclaim die mij aanspraken en ertoe aanzetten erover te schrijven, ziedaar het waarom van de titel. Pas bij het uitwerken kreeg ik enige waardering voor de argumentatie van de rabbijnen, al is deze uiteindelijk gestoeld op een dwaling. Zo zie je maar, stel je op de hoogte van de argumentatie van de ander, wat het onderwerp ook is, en probeer te begrijpen wat een kritiek voor hun totaalplaatje betekent. Je hoeft er niet meteen toegeeflijk van te worden, integendeel. Het hoeft ook niet te betekenen dat je ze hun dwalingen gunt, integendeel. Maar ze slechts voor gek verslijten is wat al te kort door de bocht en zegt meer over jezelf dan over hen. Het zal ze al evenmin overtuigen ook maar iets met je kritiek te doen. Blijft over de verbijstering over zoveel dwaling. Dat gevoel van verbijstering zou je kunnen gebruiken om er meer over te weten te komen, al zal dat niet altijd meevallen, want je valt soms van de ene in de andere verbijstering. Of je vindt iets langzaamaan geen dwaling meer en dan volgt de verbijstering over je eigen, vroegere, dwalingen.