- Is ‘Critical (Race) Theory’ echte wetenschap? - 14 december 2021
- Het internet als mindblower en de mensenrechten als bron van onrust - 17 april 2021
- De ernstige fout in de UVRM: Universalisme - 11 februari 2021

Klik op het plaatje voor het e-boek. Onderaan deze recensie is een link naar het papieren boek.
Meer dan lezenswaardig – laat ik met die aanbeveling maar beginnen – is het boek dat Kees Broer schreef over het in 1969 opgerichte Palestina Komitee. Menig jongere kent deze organisatie niet, maar elke boomer weet er wèl van. Hooguit zullen er boomers zijn die zich nu op het kalende hoofd krabben dat het Komitee nog steeds bestaat.
De organisatie werd ‘groot’ in het studentenmilieu van de jaren zestig. Het was één van diverse initiatieven door studenten die vonden dat het nu maar eens afgelopen moest zijn met al dat imperialisme van de koloniale grootmachten. Er ontstonden ‘landencomité’s’ die ieder een specifiek land als doel uitkozen. Denk aan Vietnam, Nicaragua en Zuid-Afrika. In de kern van de zaak ging het hen vooral om het ondersteunen van een marxistisch gedreven ‘vrijheidsstrijd’. Wanneer geconfronteerd met vragen over door ‘vrijheidsstrijders’ toegepast geweld, werd er standaard zo ongeveer gezegd dat het gerechtvaardigd is om als volk met geweld in opstand te komen tegen de onderdrukker. In het geval van het Palestina Komitee ging het om een groep die ervan uitging dat de Palestijnen een strijd voerden tegen de koloniale macht Israël. Dat uitgangspunt is altijd problematisch gebleken, al drong dat tot op de dag van vandaag niet door tot de harde kern van het comité.
De Palestijnse strijd is doordrenkt met geweld waar je ook als rechtgeaard socialist onmogelijk achter kunt staan: niet alleen het leveren van militaire strijd, maar vooral het plegen van aanslagen op zomaar wat burgers, zowel in Israël als in andere delen van de wereld; vliegtuigkapingen; bommen bij synagogen, in bussen, op pleinen; lukrake raketbeschietingen; noem maar op. Kees Broer heeft uitgezocht hoe de leden van het Palestina Komitee op die gebeurtenissen reageerden. Daarvoor heeft hij zich verdiept in vele dozen archiefmateriaal, opgeslagen in een wetenschappelijk instituut in Amsterdam. Een archief trouwens waartoe hem door het comité de toegang werd ontzegd, toen ze doorkregen dat hij bezig was met zijn boek over de beweging. Toen had hij echter reeds het merendeel gefotografeerd. Daarnaast heeft hij zelf sinds 2011 zo’n beetje alle openbare bijeenkomsten bijgewoond en zijn ogen en oren daar de kost gegeven. Het is een interessante bloemlezing geworden van wie wanneer welke uitspraak deed. Die reacties lopen uiteen, van gewoonweg ontkennen door eromheen te praten, via het spelen van de ‘ja, maar’ kaart, tot zelfs het goedpraten ervan. Namen en rugnummers worden gekoppeld aan jaren, waarbij de context veel aandacht krijgt. Kees Broer was niet zozeer op ‘naming and shaming’ uit. Hij probeert vooral te laten zien dat het voor de leden niet meeviel om hun eigen goede bedoelingen (‘weg met alle onderdrukking’, zal ik maar zeggen) aan het Nederlandse volk duidelijk te maken.
Het pro-Israël deel van de bevolking was tot 1969 fors en hun weerzin tegen het comité was vanzelfsprekend groot. Maar Nederland was ook toen al een vrij land dat het individuen toestond tegendraads te zijn en een beweging te beginnen. De pro-Israël lobby van destijds zag blijkbaar geen groot gevaar uitgaan van een pro-Palestijnen beweging (al haalde het NIW bij monde van Meijer Sluijser wel flink uit; dat artikel is integraal opgenomen in het boek). De feiten en argumenten zouden vast wel standhouden, dacht men blijkbaar, helemaal omdat alle aanslagen onmogelijk door het comité goed te praten vielen. Toch lijkt het comité erin geslaagd bij een deel van links het geloof in Israël’s goede bedoelingen te ondermijnen. Sinds de jaren zeventig was er een kentering; progressieve media besteedden, ook toen al, wel degelijk aandacht aan het comité. De nodige Nederlanders stapten vervolgens over op de lijn van ‘waar twee vechten hebben twee schuld’. Dat leek hen wel zo genuanceerd, waarbij het toen supermoderne idee dat imperialisme nu maar eens afgelopen moest zijn hen sterk hielp.
In de loop van de erop volgende decennia is het comité nooit boven de 100 min of meer actieve leden uitgekomen. Wellicht was het voor menige linkse anti-imperialistische activist toch een brug te ver om het geweld van de Palestijnen (meer specifiek, de PLO van Yasser Arafat) telkens te moeten rechtpraten. Dan leken ze bij het Zuid-Afrika comité beter op hun plaats (al is het geweld van het ANC ook niet misselijk geweest).
Kees Broer maakte zijn analyse van al dat rechtpraten op grond van een categorisering zoals die ook al wat blijkt uit de subtitel van het boek: ontkennen, goedpraten, meedoen. Preciezer: geweld afwijzen, geweld ontkennen, ‘maar’-zeggen, geweld ondersteunen en aan geweld meedoen. Van elke categorie geeft hij voorbeelden, met naam, toenaam, plaats, tijdstip en context. Het zijn leerzame anekdotes die de lezer ervan bewust maken dat uitspraken van activisten lang niet altijd slechts op ware feiten en doorwrochte interpretaties van gebeurtenissen zijn gestoeld. Een voorbeeld van het ‘maar’-zeggen, uit het boek overgenomen:
Verklaring van het Palestina Komitee over de actie van 15 mei 1974 tegen burgerdoelen in Ma’alot Noord-Israël:
“Opnieuw zijn bij de strijd tussen Israëli’s en de Palestijnen vele burgerslachtoffers gevallen, aan de Israëlische kant op dramatische wijze, aan de Palestijnse kant op de ‘gewone’, ‘geaksepteerde’ wijze middels beschaafde bombardementen. Temidden van de golf van emoties wil het Nederlands Palestina Komitee een aantal punten onder de aandacht brengen: De verantwoording voor de tragische afloop van de gijzeling in Ma’alot ligt bij de Israëlische regering, die (…) zoals altijd gekozen heeft voor de ijzeren handhaving van een onbuigzame politiek.”
De doden worden hier tegen elkaar afgewogen, aldus Kees Broer, en Israël krijgt de uiteindelijke schuld in de schoenen geschoven vanwege vermeende onbuigzaamheid.
Dergelijke leerzame analyses zijn in het hele boek te vinden. Stof tot nadenken die bovendien de geest scherpt. Ook heden ten dage staan verklaringen bol van dit soort drogredeneringen (mijn woord ervoor).
Verder wijdt het boek flink uit over de gevallen dat leden het niet konden laten zelf op een of andere manier actief mee te doen aan de gewapende strijd. Het was beslist geen bestuurslijn, maar het is wel opvallend dat verschillende van de door de mand gevallen leden ook jaren later, zelfs tot op de dag van vandaag, nog actief binnen de club waren, tot op bestuursniveau toe. Ook de bomaanslag in 1991 bij staatssecretaris Aad Kosto kan worden gezien als direct gevolg van perikelen rond een prominent lid van het comité. Die aanslag werd gepleegd door RaRa. Nog geen dag later werd alsnog een verblijfsvergunning verleend aan Ibrahim Al-Baz, iemand met een verleden als terrorist die desondanks werd omarmd door het Palestina Komitee. In 2014 werd hij zelfs benoemd in het bestuur.
Ruimte voor verbetering
Toch mist er ook wel het een en ander in het boek. De tekst bevat teveel taalfouten, van diverse aard. Het is wellicht het gevolg van een productie in eigen beheer; een uitgeverij zou er een redacteur op hebben gezet en die zou alle taalfouten hebben rechtgezet. Ook had deze ingegrepen in de opbouw. Er is de neiging om 50 jaar op chronologische wijze te behandelen, maar die neiging heeft Kees Broer onderdrukt. Daarvoor had hij een goede reden. Hij wilde onderwerpen behandelen en laten zien hoe een gebeurtenis in bijvoorbeeld 1975 gerelateerd was aan een andere in, weer bijvoorbeeld, 2004. Dat is lovenswaardig, maar de teksten hebben mij geregeld op een fout spoor gezet. Dan slaagde ik er niet meteen in om die tijdlijn te onthouden. Dan leek het bijvoorbeeld alsof een citaat uit 2004 stamde, terwijl het bij een ander jaar hoorde. Een op deze punten geheel herziene tweede druk lijkt op zijn plaats. Ik zal het zeker kopen.
Iets anders dat me opvalt is dat er relatief weinig wordt geschreven over de geschiedenis van het conflict. Zeker, er is een hoofdstuk waarin wordt geschreven over de gezichtspunten die beide kampen daarover hanteren, maar een objectieve tijdlijn van gebeurtenissen was toch wel op zijn plaats geweest. Nu is het zo dat Kees Broer schrijft daarvoor welbewust niet te hebben gekozen. Er zijn volgens hem meer dan genoeg andere geschriften juist over die geschiedenis. Toch heeft het er meer van weg dat hij een heikel punt wilde vermijden. Een opsomming van de historische gebeurtenissen is al snel een vorm van kleur-bekennen: Welke gebeurtenissen noem je, waar begin je, hoe benoem je ze – het zijn omschrijvingen waaruit een beetje kenner al snel haalt hoe je zelf in het conflict staat. Kees Broer heeft wellicht willen voorkomen dat hij te gemakkelijk op dat punt te lezen is, al geeft hij zelf aan door Palestina Komitee leden met de nek te worden aangekeken. Mogelijk heeft hij zich welbewust van een ‘welwillende kant’ willen tonen, zodat ook deze doelgroep zijn boek wil lezen. Dat is begrijpelijk. Echter, het risico is dat het boek daardoor voor de ‘andere doelgroep’ dan minder aansprekend wordt. Zo zijn er enkele plekken in het boek waar Kees Broer spreekt over bezetting zonder dat woord tussen quotes te zetten. Dit lijkt muggezifterij van me, maar ik weet hoe de gevoeligheden her en der liggen. Desalniettemin, voor beide ‘groepen’ geldt waarmee ik deze recensie begon: Meer dan lezenswaardig!