Kritiek op EU artikel 2


Artikel 2 van de ‘grondwet’ van de EU – De waarden van de Unie

De waarden waarop de Unie berust, zijn eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten, waaronder de rechten van personen die tot minderheden behoren. Deze waarden hebben de lidstaten gemeen in een samenleving die gekenmerkt wordt door pluralisme, non-discriminatie, verdraagzaamheid, rechtvaardigheid, solidariteit en gelijkheid van vrouwen en mannen.


Artikel 2 van de ‘grondwet’ van de EU vormt de basis van een hele rits subartikelen. Ik baseer me op de informatie op WWW.EUROPA-NU.NL, een onafhankelijke website. Op die website wordt ook verwezen naar de subartikelen.

duivel

Was de duivel inderdaad maar zo herkenbaar en anders dan de mens.

Ik wil laten zien dat alle heisa binnen de landen van de EU een direct gevolg is van artikel 2 en de nadere uitwerking van de erin genoemde begrippen. Pas wanneer artikel 2 en de uitleg ervan zeer sterk worden aangepast (én toegepast), kan er binnen Europa weer rust ontstaan en krijgt zelfs de Unie weer een ook onder het volk breed gedragen kans. Tot die tijd is het een tot mislukken gedoemd project.

Hieronder bespreek ik steeds zo’n subartikel. De insteek is telkens te toetsen in hoeverre het subartikel in de praktijk wordt waargemaakt, of het eigenlijk wel realistisch is of misschien zelfs discutabel is.

Het is een lang document en wordt voorlopig alleen maar langer. Lezers krijgen een bericht wanneer het een update ondergaat. Zij kunnen dan doorlezen vanaf het punt van die update. In een weer latere fase zal het document herschreven en ingekort gaan worden en pas dan zijn definitieve vorm krijgen. Met dat herschrijven wordt een betere leesbaarheid beoogd, maar het is ook een kans om ergens op terug te komen. Commentaar van lezers wordt dus op prijs gesteld.

Het eerste deel, tot update 1, is de samenvoeging van de vijf eerder gepubliceerde reguliere artikelen. Hun webadressen zullen naar deze pagina gaan verwijzen.

 


Recht op leven

2.II-62.1. Eenieder heeft recht op leven.

Dit kan alleen maar in-principe gelden. Dus in principe heeft iedereen recht op leven. Maar een ‘grondwet’ hoort uitzonderingen toe te staan. Het mag dus niet verworden tot een uit-principe. Doe je dat laatste wel, dan haal je de ellende binnen. Immers, dan sta je met lege handen op het moment dat je geconfronteerd wordt met een duivels mens die zelf geen boodschap heeft aan het leven van zekere anderen. Meer over in-principe versus uit-principe alhier.

Een veelgenoemd verweer is dat zo iemand kan worden veroordeeld tot gevangenisstraf, desnoods levenslang. Ja, dat kan, maar dat leidt wel tot flinke kosten en er is altijd het risico dat zo’n ‘duivel’ toch nog verdere slachtoffers maakt. Ook heeft de regel implicaties voor de speelruimte bij het bestrijden van slechte mensen. De top van het Irakese leger ziet liever dat IS-strijders in de strijd om het leven worden gebracht dan gevangen genomen. Zo’n geweldsinstructie ligt in Europa moeilijk, want dat botst met de letterlijke uitleg van de notie dat iedereen recht op leven heeft.

De doodstraf

2.II-62.1. Niemand wordt tot de doodstraf veroordeeld of terechtgesteld.

Kijk, daar heb je het al. We hebben de doodstraf afgeschaft in een gewricht van de twintigste eeuw dat het erop leek dat zulks een groots teken van beschaving was. Bovendien waren er diverse, voornamelijk Amerikaanse, wetenschappelijke onderzoeken gepubliceerd waarin gesteld werd dat veel ter dood veroordeelden achteraf toch onschuldig bleken te zijn. Door de doodstraf af te schaffen zou dat type onrecht nog altijd kunnen worden rechtgezet.

Er was destijds, na WO2, in alle West-Europese landen een meerderheid vòòr afschaffing en zo geschiedde. Toch was er ook een behoorlijke minderheid tegen afschaffing. En nog steeds is die minderheid niet geslonken tot bijna-nul.

Voor met name Oost-Europese landen die wel bij de EU wilden, was dit artikel wel een dingetje, want in menig land gold de doodstraf nog steeds. Maar goed, ze zagen hoe wij hier in het westen de boel aardig op orde leken te hebben en gingen, op regeringsniveau, dan maar akkoord. Maar deden zij daar wijs aan? En waren wij wel wijs toen we de doodstraf afschaften?

Ook hier geldt dat het alleen maar in-principe kan gelden. Dus in principe veroordelen we niet tot de doodstraf. Maar ook hier horen uitzonderingen te worden benoemd. Het mag dus niet verworden tot een uit-principe. Doe je dat laatste wel, dan haal je de ellende binnen.

Over één uitzondering heb ik al eens een artikel geschreven. Het betrof de veroordeling van Saddam Hoessein. Het westen keurde de Irakese veroordeling af en ik keurde hem goed. Waarom? Lees dit artikel.

Huwelijk en gezin

4.II-69 Het recht te huwen en het recht een gezin te stichten worden gewaarborgd volgens de nationale wetten die de uitoefening van deze rechten beheersen.

Het recht op huwen en een gezin wordt gewaarborgd volgens de nationale wetten. Dat impliceert dat verschillen tussen lidstaten kunnen en mogen bestaan en zelfs in de toekomst mogen ontstaan. In de momentele praktijk zien we dat alle betrokken lidstaten niet alleen een recht hanteren, maar ook een verbod, namelijk een verbod op meer dan één huwelijkspartner. Mocht de islamisering doorzetten, dan is de kans fiks dat er op zeker moment een lidstaat als eerste meervoudige huwelijken gaat toestaan. Ik ben benieuwd of de EU daartegen reeds een barrière heeft opgeworpen of op tijd zal opwerpen. Het zou me echter niks verbazen als er binnen de EU al krachten werkzaam zijn geweest die zo’n barrière ‘helemaal niet nodig’ vonden, zogenaamd omdat het in de praktijk toch niet speelt, maar eigenlijk omdat het hen niets uitmaakt.

Overtuiging

5.II-70.1. Eenieder heeft recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst. Dit recht omvat tevens de vrijheid om van godsdienst en overtuiging te veranderen en de vrijheid, hetzij alleen, hetzij met anderen, zowel in het openbaar als privé, zijn godsdienst te belijden of zijn overtuiging tot uit drukking te brengen in erediensten, in onderricht, in de praktische toepassing ervan en in het onderhouden van geboden en voorschriften.

Eenieder heeft recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst.‘ Het is de bekende riedel. Maar let op! In de erop volgende zin doemt opeens het woord ‘overtuiging’ op. Waar kwam dat nou vandaan? Is overtuiging een synoniem van gedachte? Van geweten? Van godsdienst? Nee, nee en nee, lijkt mij.

Waarom wordt dat woord er dan toch bijgesleept? Ik vermoed omdat zowel gedachten als een geweten als een godsdienst kunnen leiden tot een overtuiging. Ofwel, een overtuiging is het gevolg van gedachten of van een geweten of van een godsdienst of van een combinatie daarvan. Maar waarom is het artikel dan niet simpel: ‘Eenieder heeft recht op een overtuiging’?

Het frappante is dat dit recht er in de praktijk helemaal niet lijkt te zijn. In de praktijk is er een zekere bandbreedte waarbinnen je overtuiging hoort te vallen, wil het geaccepteerd worden. Valt het daarbuiten, dan ben je misschien nog wel gevrijwaard van het schavot (want we hebben de doodstraf afgeschaft) en je zal bij lichte overschrijding zelfs niet vervolgd worden, maar je zal wel bemerken dat je wordt buitengesloten. En bedenk, dat zal met name gedaan worden door hen die om het hardst roepen dat ‘eenieder recht heeft op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst.

Onze innerlijke wereld, onze gedachten

Gedachten delen we wel of niet met anderen. Ze spelen zich af in ons innerlijke debatcentrumpje en we wensen daar zelf de baas, advocaat en rechter te zijn. Onze gedachten gaan niemand iets aan als we dat beter achten. Ik vermoed dat veel mensen bij ‘de vrijheid van gedachte” eerst en vooral over zichzelf gaan mijmeren. Dat iemand zich bedenkt dat ‘ertegen zijn’ impliceert dat anderen weleens hetzelfde zouden kunnen zeggen, waardoor ‘ik niet eens meer mijn eigen gedachten mag hebben’. Iets wat hen een horror lijkt en doet besluiten ‘uiteraard vòòr’ de vrijheid van gedachte te zijn.

De gewetenstoets

Geweten. Da’s ook best een merkwaardige. Staat daar nou echt dat iemand ook het recht heeft op een slecht geweten of zelfs op gewetenloosheid? Nee, natuurlijk niet. Het gaat hierbij om relatief kleine verschillen en bovendien om de aard. Toen er nog dienstplicht was hadden sommigen morele moeite met het militarisme en dienstweigerden zij; zij zeiden gewetensbezwaren te hebben. Het werd, althans in Nederland, geaccepteerd op voorwaarde dat het kon worden toegelicht en uit de toelichting bleek dat de dienstweigeraar een ‘zuiver’ motief had, zoals een diep geloof in de heiligheid van ieder leven of de overtuiging dat elke oorlog het zaad strooit voor een volgende oorlog en alleen een volledig pacifistische attitude die vicieuze cirkel kan doorbreken. Een onzuiver motief was bijvoorbeeld egoïsme of lafheid. Egoïsme en lafheid zijn inderdaad geen gewetenskenmerken. Waarvan akte. Het impliceert dus wel dat we als samenleving de vrijheid willen behouden om te bepalen of een bepaalde drijfveer al of niet met geweten te maken heeft. We kunnen dit de gewetenstoets noemen.

De godsdiensttoets

Bij gedachte en geweten gaat het over een individu. Godsdienst gaat uiteindelijk over een groep. Kunnen we, vergelijkbaar met de gewetenstoets, ook een godsdiensttoets afnemen? In eerste instantie lijkt het er niet op. Heel misschien kan een samenleving een nieuwbedachte godsdienst tegenhouden, maar bepaalde godsdiensten hebben nu eenmaal reeds bepaalde rechten verworven. Die rechten kan je niet zomaar afpakken, vinden de meesten. Toch kán een godsdiensttoets wel. Er kan besloten worden te toetsen of een wil van een religieuze gemeenschap echt voortvloeit uit de aard van de godsdienst, waarbij kan meespelen of die reeds bekend was op het moment dat de samenleving besloot die godsdienst bepaalde rechten te verlenen.

Het toetsen van een wens – ach, zeg maar: een eis – van een religieuze gemeenschap blijft in onze maatschappij bijna altijd steken op het niveau van een column, blog of boek. Slechts zelden is het een rechter die eraan te pas komt. Waarom? Omdat de meeste mensen denken dat ‘vrijheid van godsdienst’ nu eenmaal impliceert dat je ook die eis inwilligt. Veel mensen zijn blijkbaar intellectueel niet in staat om kritisch te blijven als een groep zich beroept op godsdienstvrijheid. Toegeeflijkheid is de norm. Waarschijnlijk vloeit die niet zozeer voort uit een filosofisch principe, maar veeleer uit angst voor heftige conflicten met en tussen gelovigen zoals die bij ons in vroeger tijden plaatsvonden en tegenwoordig her en der op de wereld nog steeds. Men denkt blijkbaar dat ‘een beetje toegeeflijkheid’ beter is. En je haalt jezelf alleen maar narigheid op de kop als je tòch kritische kanttekeningen bij een eis plaatst. Iedereen in je omgeving zal je gaan verwijten dat je de grondwet ondermijnt, dat je je geen democraat betoont, dat je discrimineert, dat je een racist bent, ja zelfs fascist. Dus als je bijvoorbeeld wil dat wij als samenleving de eis dat de moslim een hoofddoek mag dragen niet inwilligen, dan ben je een fascist, zoiets. En het hierboven aangehaalde wetsartikel maakt het je niet gemakkelijker om jezelf tegen zo’n aantijging te verdedigen. Ja, je zou je kunnen beroepen op het recht op vrijheid van gedachte. Maar dan geven de mensen opeens niet thuis, rara.

Vrijheid van overtuigingsuiting

6.II-71.1 Eenieder heeft recht op vrijheid van meningsuiting. Dit recht omvat de vrijheid een mening te hebben en de vrijheid kennis te nemen en te geven van informatie of ideeën, zonder inmenging van enig openbaar gezag en ongeacht grenzen.Eenieder heeft recht op vrijheid van meningsuiting. Dit recht omvat de vrijheid een mening te hebben en de vrijheid kennis te nemen en te geven van informatie of ideeën, zonder inmenging van enig openbaar gezag en ongeacht grenzen.

In de eerder besproken artikelen ging het over vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst. Met name bleek dat die de basis vormen van overtuigingen. Je zou dus kunnen zeggen dat ze de vrijheid van overtuiging beschrijven. Vrijheid van meningsuiting zou je kunnen zien als vrijheid van overtuigingsuiting, dus met de nadruk op uiting. Het gaat hier dus vooral om het recht naar buiten te treden met de overtuiging, dan wel om ervan kennis te nemen. Je zou haast denken dat zonder dit artikel het eerder besproken artikel slechts slaat op het recht om een gedachte, geweten en godsdienst te hebben, maar niet om deze te uiten. Merkwaardig. Maar goed, het kan wellicht geen kwaad de vrijheid van uiting expliciet vast te leggen.

“De koning is dood, lang leve de president”

Het artikel richt trouwens het stichtelijk woord volledig tot het openbaar gezag, de overheid dus. Zou dat betekenen dat de declaratie nooit bedoeld was om werking te hebben in een café, kerk, huiskamer en partijcongres? Heeft de cafébaas wèl het recht om in zijn kroeg een bepaalde overtuiging te verbieden? De pastoor, dominee en imam binnen hun kerk, kerk of moskee? De huisbewoner binnen zijn woning? De partijleiding binnen de congreszaal? Het klinkt vreemd, maar ik denk dat het daar wèl op neer komt.

Gaan we terug in de geschiedenis, dan klopt het ook wel dat de declaratie met name de overheden betrof. De declaratie was erop gericht juist overheden te beteugelen, vanwege hun ongelooflijk grote macht. Koningen, keizers en andere heersers wilden de macht behouden, zo had men in de eeuwenlange praktijk ontdekt. Overheden, zeg maar heersers, vonden zekere overtuigingen bedreigend, maar overheden hadden machtige legers en ze schrokken er niet voor terug die in te zetten om groepen met bedreigende overtuigingen neer te slaan. Daar moest een einde aan komen, vonden de onderdrukten. Waar lobbygroepen of revolutionaire militanten deze heersers wisten te temmen of te vermoorden, werd vaak de vrijheid van gedachte, geweten, godsdienst en de uiting ervan in een declaratie uitgeroepen. Soms was dat welgemeend, andere keren was het eerder een slimme zet om zo ‘het volk’ achter zich te krijgen. Hoe dan ook, het was toch vaak: ‘de koning is dood, lang leve de president’. Ofwel, de ene elite werd vervangen door de andere. En die andere elite vond het na een tijdje natuurlijk al even vervelend dat er van die lastpakken waren die een bedreigende overtuiging aanhingen. Maar ja, ze hadden zelf ‘de vrijheid van’ uitgeroepen, dus het leger erop af sturen was er niet meer bij. Hoewel…, ze hadden altijd nog de politie. En tegenwoordig is daar nog de macht over media en andere ‘instituties’.

Liberalen én socialisten zijn vóór vrijheid

Liberalen én socialisten hebben ongeveer evenveel op met de hier besproken declaraties, maar er is een verschil. Voor de (ware) liberaal is de persoonlijke vrijheid zo’n beetje de kern van zijn ideologie. Voor de socialist geldt dat niet. Voor de socialist is opheffing van onderdrukking zo’n beetje de kern. Maar beiden zijn zodoende wèl propagandist van de declaraties, al is het vanuit een iets ander perspectief. De liberaal is vooral gefocust op het woord ‘vrijheid’, de socialist op het woord ‘recht’.

Sommige mensen noemen zich liberaal, want zij houden van de vrijheid, maar hadden net zo lief ingestemd met een declaratie die wel 10 keer het woord ‘vrijheid’ had bevat, maar minder, of niet, het woord ‘recht’. Bijvoorbeeld: ‘Iedereen wordt geboren in vrijheid en heeft de vrijheid om een ander te slim af te zijn’. Andere liberalen hebben de liberale filosofen iets beter gelezen en beseffen dat een egale verdeling van vrijheid alles te maken heeft met een egale verdeling van rechten en plichten. Wat u niet wil dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet, zoiets.

Ook socialisten heb je in twee soorten, minimaal. De ene soort heeft Marx en anderen begrepen als pleitbezorgers van de internationale opstanding tegen het bestaan van klassen. Volgens hen moeten we de klassenmaatschappij uitroeien en ervoor zorgen dat die nooit meer terugkomt. De andere soort heeft mogelijk iets beter gelezen en is al blij als er niet langer sprake is van onderdrukking. Zij hebben in hun idee van socialisme ingebouwd dat er wèl verschillen tussen mensen mogen zijn, zelfs in termen van rijkdom. Maar die verschillen mogen niet de pan uitrijzen, vinden zij.

Afijn, wat ik hier wil zeggen is dat er minstens vier groepen zijn en dat die alle vier beseften dat het niet langer toegestaan is de macht te grijpen en onwelgevallige meningen hard te onderdrukken. Toch raakten zij allen bevreesd, niet in de laatste plaats voor elkaar. Iedere groep dacht “O jee, hoe kunnen we voorkomen dat we dit momentum van machtzeggenschap kwijtraken?”

‘Code of ethics’ nu overal in het bedrijfsleven

Liberalen bedachten voor dit probleem wellicht een iets andere oplossing dan socialisten. Liberalen waren al oppermachtig in het bedrijfsleven, al heetten ze destijds ‘kapitalisten’. Dat waren dan vooral liberalen van dat eerstgenoemde soort. Socialisten én ‘het volk’ hadden een bloedhekel juist aan deze kapitalisten. De ware, ethische liberalen beseften dat het liberalisme niet meer goed lag bij het volk en vroegen zich af wat daaraan te doen was. Ik zal niet beweren dat het een complot is geweest, maar het is wel een feit dat de onethische liberaal niet meer veel te zeggen heeft in het bedrijfsleven. De ethische daarentegen des te meer. Er zijn nog maar nauwelijks grote ondernemingen die geleid worden door ouderwetse kapitalisten. Ze hebben alle een ‘code of ethics‘ of hoe het ook genoemd wordt. Zo zijn ze erin geslaagd om de baas te blijven over het bedrijfsleven zonder de indruk te wekken onethisch bezig te zijn. En wie het bedrijfsleven beheerst, beheerst zowat het land. Denken zij, hopen zij.

De lange gang door de instituties

Socialisten bezitten amper bedrijven. Immers, een waar socialist zal een succesvol, volwassen geworden bedrijf vanwege ‘principes’ op zeker moment min of meer weggeven aan het personeel. Zij moesten zich op een andere tactiek richten. Maar welke? Ook hier zal ik niet beweren dat het om een complot gaat. Ik denk dat het eerder zo is dat velen van hen, onder invloed van charismatische en bevlogen redenaars en schrijvers, min of meer hetzelfde bedachten: “Als we willen dat ons land ook sociaal blijft wanneer we even niet in de regering zitten, dan zullen we ervoor moeten zorgen dat we ondertussen machtige posities binnen de instituties hebben ingenomen”. En inderdaad, vanuit zulke posities kunnen ze asociale, voor even gekozen partijen het leven zuur maken en saboteren. Zonder medewerking van de hoge ambtenaar, de burgemeester, de politiechef, de legerleiding, de top van de sociale dienst, de officier van justitie, noem maar op, zal een ongewenst plan van een minister het niet halen. En inderdaad, tegenwoordig zijn de instituties vergeven van socialisten, met name op de hoogste posities. En ga er maar van uit dat uitgerekend personeelszaken ermee vergeven is.

Mogelijk herkennen vele van deze machtige mensen zich niet in de beschrijving. Zij zullen zichzelf geen uitgesproken socialist noemen. Akkoord. Maar ik gebruik hier ‘socialist’ in een nogal overdrachtelijke betekenis. Ik vat er even allen onder die meer met socialisme hebben dan met liberalisme. Ook zijn er mensen die noch in het liberalisme noch in het socialisme de kern van hun ideologie zien of zelfs ontkennen een ideologie aan te hangen. Deze mensen vallen, wat mij betreft, niet onder hen die ik hier aanspreek als socialist of liberaal. Hun drijfveren om bij een instituut of bedrijf te gaan werken zullen andere zijn geweest.

Ook ‘de media’ vallen onder de instituties. Zonder die media zou de gang door de instituties nooit kunnen lukken, zo had men al snel door. Maar mede door een succesvolle bezetting van die (massa)media, is die dus wèl gelukt en zodoende hebben socialisten nu genoeg middelen in handen om mensen weliswaar alle vrijheden inzake gedachte, geweten, godsdienst en overtuiging te geven bij wet, maar die tòch te blijven controleren. Is er een de socialist onwelgevallige mening waargenomen? Eens kijken, wie laten we daarnaar onderzoek doen, wie gaat het artikel erover schrijven, wie gaan we er even over interviewen, wie laten we een slim geënsceneerde foto erbij maken en wie nodigen we bij Pauw uit om erover te praten. Het te behalen doel is dat een meerderheid van ‘het volk’ trouw blijft aan de de socialist welgevallige mening.

En toen waren er ineens de sociale media

Binnen de EU is het bedrijfsleven zéér invloedrijk. Verder is de hele EU bemand met zéér veel socialisten die al eerder in eigen land de gang door de instituties maakten. We zien dat de moderne liberalen en socialisten het best met elkaar kunnen vinden. Ze weten dat ze tot elkaar veroordeeld zijn, maar ze staan elkaar niet meer naar het leven. Het is niet langer de harde strijd van de socialisten tegen de kapitalisten. En ze hebben beiden immers de vrijheidsartikelen onderschreven, toch? Toch.

Waarmee ik maar bedoel dat ze zich eigenlijk helemaal geen zorgen maken over die eigen vrijheidsartikelen. Althans, dat ze zich geen zorgen maakten. Maar ze hadden geen rekening gehouden met de enorme impact van nieuwe sociale media. Er bleken de nodige individuen die haarfijn aanvoelden dat er lang niet altijd gehandeld werd naar de geest van die artikelen en die individuen begonnen erover te schrijven op nieuwe sociale media en vonden elkaar daar ook. Die nieuwe sociale media – feitelijk een nieuw instituut  – waren nog niet in handen van de socialisten en zullen dat waarschijnlijkhopelijk ook nooit worden. Wat we anno 2017 zien gebeuren is dat de krachten van die individuen steeds beter gebundeld worden en dat zij het ook steeds meer eens worden in hun analyses. Er ontstaat zo langzamerhand een echt nieuw gedachtegoed. Die is wel degelijk bedreigend voor degenen die de macht bij het bedrijfsleven, dan wel de instituties hebben.

Een vrije pers

6.II-71.2 De vrijheid en de pluriformiteit van de media worden geëerbiedigd.

Een vrije pers is uiteraard belangrijk. Maar wat heb je eraan als de massamedia het domein zijn (geworden) van enkelen, van een elite, van een gering aantal ideologische groeperingen waar alternatieve ideologische groeperingen niet binnen kunnen komen?

Reeds in het vorige artikel ging het over de lange mars door de instituties die met name socialisten hadden gemaakt en dat ook de massamedia tot die instituties behoren. (Er wordt daarom ook wel gesproken over ‘de linkse pers’.) Ik probeerde te laten zien dat die eenzijdigheid twee oorzaken heeft. Als eerste, liberalen gaan liever het bedrijfsleven in. En voor zover ze de journalistiek ingaan, dan is het bij bijvoorbeeld Het Financieele Dagblad.  Socialisten gaan juist liever niet het bedrijfsleven in en velen van hen voelen zich juist aangetrokken tot de sociaal-kritische journalistiek, van waaruit ze aan iedereen hun mening kunnen ‘uitleggen’ en zo hun bijdrage aan een ‘betere wereld’ denken te kunnen leveren. Beide groepen lijken niet goed door te hebben dat ze daarmee een domein weggeven aan de andere groep. De socialisten geven het bedrijfsleven uit handen en de liberalen de media. Het lijkt wel kwartetten, alleen doe je dat laatste bij vol bewustzijn.

Cultuurmarxisme

Het woord ‘cultuurmarxisme’ heb ik tot nu toe weten te vermijden. Eerst wilde ik duidelijk hebben gemaakt dat het gaat om vrij normale, welhaast natuurlijke processen. We proberen allemaal werk te vinden dat we leuk vinden, dat ons wel wat lijkt, waar we ons ei in kwijt kunnen, dat we zinvol achten. Het is dan niet meer dan een logisch gevolg dat bepaalde beroepen vrij eenzijdig bemand zijn. Daar heb je niet per se een complot voor nodig. Wel denk ik dat met name linkse mensen gecharmeerd raakten van het idee dat ze machtige plekken in de instituties moesten proberen te verwerven, met name na het lezen van bepaalde onder hen populaire geschriften. Deze mensen worden tegenwoordig, omwille van de discussie, wel benoemd als cultuurmarxisten. Ik doe daaraan mee, maar wel met de kanttekening dat ik vooralsnog geen complot erachter waarneem. Dat doet een enkele andere wel.

Critici van de cultuurmarxisten vinden dat linkse mensen via de instituties de informele macht proberen te krijgen, dan wel  te houden. Zij verwijten hen dat hun kritiek op links door de (linkse) journalisten wordt beantwoord met demonisering. Ikzelf hanteer toch een iets ander perspectief. Ikzelf denk dat links ten prooi is gevallen aan de nodige denkfouten en omdat dit links ondertussen wel de nodige instituties beheerst, dragen die instituties ook die denkfouten uit. Hun critici lopen te hoop tegen die denkfouten, maar dringen gewoon niet door tot deze linkse mensen. Met als gevolg dat de critici zich zwaar ergeren aan het uiteindelijke overheidsbeleid – gesteld dat het een zwaar door links beínvloed beleid is – en hoe daarover geschreven wordt in de massamedia. Sommige critici ontwikkelen zelfs meer dan ergernis en vallen ten prooi aan haat. Haat uit pure frustratie. En dat allemaal in een land, een werelddeel, dat zoveel vrijheden en rechten heeft vastgelegd, dat meent de meest vrije pers van de hele wereld te hebben. Zeker de gefrustreerde critici doen er smalend over. En dat is niet helemaal onterecht. ‘Vrijheid van pers’ wordt gewoon niet waargemaakt. Daar zit wellicht geen kwade wil achter, maar het is wel een feit.

Media-conglomeraten

Er is wel een andere invloed op de pers die soms wèl op kwade wil duidt. Aan de top van elk massamedium staat uiteindelijk toch een eigenaar. Weliswaar werkt een serieuze redactie op basis van een statuut dat het in principe onafhankelijkheid verschaft en vrijwaart van de invloed van de eigenaar, maar de praktijk is vast niet gelijk aan de theorie. Zo zien we in Nederland een conglomeraat van massamedia die allemaal eigendom zijn van dezelfde eigenaar. Uiteindelijk is dat toch een bedrijf met een hiërarchische structuur. De topman zal dus de bandbreedte van de hoofdredacties willen controleren. Er zal misschien worden toegestaan dat de ene redactie wat linkser of rechtser is dan de andere, maar “er zijn grenzen“, zegt men dan, zoals recent bijvoorbeeld Geenstijl overkwam.

Politieke partijvorming in de Unie

7.II-722 Politieke partijen op het niveau van de Unie dragen bij tot de uiting van de politieke wil van de burgers van de Unie.

Deze had ik eerder overgeslagen, maar uitgerekend deze week was er iets dat de ‘State of the Union’ wordt genoemd en waarin Juncker – voorzitter van de Europese Commissie – van zijn hart geen moordkuil maakte en verklaarde dat van Europese politieke partijen moet worden geëist dat ze loyaal zijn en niet pleiten voor opheffing van de Unie. Ook wenst hij de subsidieregeling voor zulk soort partijen stop te zetten.

Ergens snap ik de redenering wel. Vergelijkbaar, in een democratie wens je anti-democratische partijen buiten het parlement te houden. Een organisatie zal er alles aan doen het eigen voortbestaan te regelen. De verontwaardiging over Juncker was dan ook overtrokken. Maar toch ook weer niet helemaal onbegrijpelijk. Immers, we zien de nodige anti-EU partijen die niet zozeer tegen samenwerken zijn, maar wel de huidige manier van samenwerken, met al zijn rare verplichtingen, bekritiseren. Laten we het aan Juncker over, dan zal hij maar al te graag juist die partijen gaan weren. En dat mogen we natuurlijk niet laten gebeuren.

Reacties zijn gesloten.