(Deze tekst bevat de antwoorden van ChatGPT op bovenstaande vraag en de vervolgvragen.)

De vrijheid van meningsuiting (VvMU) is in Nederland grondwettelijk beschermd (artikel 7 van de Grondwet) en via internationale verdragen zoals het EVRM (artikel 10). Die vrijheid is echter niet absoluut. Er gelden wettelijke beperkingen om botsingen met andere rechten en belangen te voorkomen.
De belangrijkste beperkingen zijn:
- Strafrechtelijke grenzen
- Haatzaaien (art. 137c-137e Sr)
- Discriminatie en belediging
- Opruiing tot geweld of wanorde
- Smaad en laster
- Bescherming van de openbare orde en veiligheid
- Beperkingen bij demonstraties (Wet openbare manifestaties)
- Verboden op opruiende of terroristische uitingen
- Bescherming van anderen
- Eer en goede naam (smaad/laster)
- Privacy en portretrecht
- Bescherming tegen onnodig grievende of schadelijke uitingen
- Bescherming van specifieke groepen
- Kinderbescherming (bijv. tegen schadelijke media-inhoud)
- Bestrijding van discriminatie en haat
Wordt in de wet gesproken over haatzaaien?
De term “haatzaaien” komt niet letterlijk voor in het Wetboek van Strafrecht. Dat woord is vooral een juridisch-politieke aanduiding en wordt in de rechtspraak en media gebruikt als verzamelnaam voor bepalingen die gedragingen strafbaar stellen die aanzetten tot haat, discriminatie of geweld.
De relevante artikelen zijn:
- Artikel 137c Sr: belediging van een groep mensen wegens hun ras, godsdienst, levensovertuiging, seksuele gerichtheid, handicap e.d.
- Artikel 137d Sr: het aanzetten tot haat, discriminatie of geweld tegen personen of groepen wegens diezelfde kenmerken.
- Artikel 137e Sr: het verspreiden van uitingen (bijvoorbeeld geschriften of afbeeldingen) met een dergelijke discriminerende of haatzaaiende inhoud.
Van deze artikelen is 137d Sr eigenlijk het meest direct wat in de volksmond “haatzaaien” wordt genoemd: aanzetten tot haat, discriminatie of geweld.
Hieronder de huidige Nederlandse wetteksten van de artikelen 137c, 137d en 137e Wetboek van Strafrecht, voor zover relevant.
Artikel 137c
- Hij die zich in het openbaar, mondeling of bij geschrift of afbeelding, opzettelijk beledigend uitlaat over een groep mensen wegens hun ras, hun godsdienst of levensovertuiging, hun geslacht of hun hetero- of homoseksuele gerichtheid, of hun lichamelijke, psychische of verstandelijke handicap, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste één jaar of geldboete van de derde categorie.
Artikel 137d
- Hij die in het openbaar, mondeling of bij geschrift of afbeelding, aanzet tot haat tegen of discriminatie van mensen of gewelddadig optreden tegen persoon of goed van mensen wegens hun ras, hun godsdienst of levensovertuiging, hun geslacht of hun hetero- of homoseksuele gerichtheid, of hun lichamelijke, psychische of verstandelijke handicap, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste één jaar of geldboete van de derde categorie.
Artikel 137e
- Hij die, anders dan ten behoeve van zakelijke berichtgeving, een uitlating openbaar maakt die, naar hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, voor een groep mensen wegens hun ras, hun godsdienst of levensovertuiging, hun geslacht of hun hetero- of homoseksuele gerichtheid, of hun lichamelijke, psychische of verstandelijke handicap, beledigend is, of aanzet tot haat, discriminatie of geweld;
- Hij die in het openbaar steun betuigt aan een organisatie die zich schuldig maakt aan gedragingen als bedoeld in lid 1, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.
Wat houdt openbaar in?
Het begrip “openbaar” in het strafrecht (zoals in art. 137c–137e Sr) wordt ruim uitgelegd. De Hoge Raad hanteert doorgaans de maatstaf: een uiting is openbaar wanneer zij voor een groter, willekeurig publiek toegankelijk is, of in elk geval buiten de besloten kring van familie of vrienden.
Voorbeelden uit de rechtspraak: Een uiting in de krant, op radio/tv of internet is openbaar. Uitspraken in een café of tijdens een demonstratie zijn openbaar. Een privébrief of besloten vergadering (kleine kring, besloten karakter) zijn niet openbaar.
Is een muziekzaal openbaar?
Een muziekzaal is in beginsel openbaar. Ook al koop je een kaartje, de zaal is in principe toegankelijk voor ieder lid van het publiek dat wil betalen. Daarmee verliest het evenement het karakter van een besloten bijeenkomst. Vergelijkbaar: een voetbalstadion, theater of festival wordt als “openbaar” gezien. Alleen als er een strikt besloten kring is (bijvoorbeeld: leden van een kleine vereniging, niet toegankelijk voor buitenstaanders) kan het níet openbaar zijn.
Wat zegt de wet over polariseren?
Het woord “polariseren” komt in de Nederlandse wet niet voor als juridisch begrip of strafbaar feit. Het is meer een maatschappelijke en beleidsmatige term die wordt gebruikt door bestuurders, onderzoekers en media om maatschappelijke tegenstellingen te duiden.
In de wetgeving vind je dus geen verbod of beperking op “polarisatie” op zichzelf.
Wel zijn er wetten die grenzen stellen aan uitingen of gedragingen die vaak in verband worden gebracht met polarisatie, zoals:
- Wetboek van Strafrecht
- Art. 137c–137e Sr: groepsbelediging, aanzetten tot haat/discriminatie/geweld, verspreiden van haatdragend materiaal.
- Art. 131 Sr: opruiing.
- Wet openbare manifestaties (WOM): regels rond demonstraties om de openbare orde te bewaken.
- Gemeentelijke verordeningen: optreden tegen wanordelijkheden.
In beleid en bestuur wordt “polarisatie” vaak genoemd in verband met:
- Veiligheidsbeleid (bijvoorbeeld Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid – NCTV, die polarisatie als risico voor de sociale cohesie ziet).
- Integratie- en samenlevingsbeleid (bv. aanpak van radicalisering, maatschappelijke tegenstellingen).
Kortom:
- Juridisch: polariseren is geen strafbaar feit of wettelijk begrip.
- Maatschappelijk/bestuurlijk: polarisatie is wel een belangrijk thema, vooral in het veiligheids- en integratiebeleid.
Hoe zit dat met artistieke expressie?
Een optreden in een muziekzaal valt onder vrijheid van meningsuiting (art. 7 Gw, art. 10 EVRM) én vrijheid van kunstuiting. Die rechten mogen slechts onder strikte voorwaarden worden beperkt. De lat voor een verbod ligt dus hoog.
Wat houdt concrete dreiging in?
Als er sprake is van een concrete, serieuze dreiging van wanordelijkheden, verandert het juridisch kader.
- Artikel 10 lid 2 EVRM en artikel 7 Gw laten beperkingen toe ter bescherming van de openbare orde en veiligheid.
- De Wet openbare manifestaties (WOM) en gemeentelijke bevoegdheden (APV, noodbevelen, noodverordeningen) geven de burgemeester en rechter ruimte om op te treden.
In dat geval kan een rechter zeggen:
- De vrijheid van meningsuiting weegt zwaar, maar de dreiging van ernstige wanordelijkheden kan een noodzakelijke en proportionele beperking rechtvaardigen.
- Voorwaarde: de dreiging moet concreet, reëel en onderbouwd zijn (dus niet enkel een “gevoel” van dreiging).
Weegt de rechter toekomstige wanordelijkheden dus niet?
De vraag is hier in hoeverre een rechter mag of moet rekening houden met mogelijke maatschappelijke gevolgen op langere termijn bij het beschermen van een grondrecht. De wet dwingt de rechter om vooral te kijken naar de concrete omstandigheden hier en nu, niet naar speculaties over mogelijke toekomstige maatschappelijke effecten.
Rechters wegen indirect soms wel toekomstig risico mee, maar alleen als:
- er concrete aanwijzingen zijn dat een gebeurtenis (zoals een concert) leidt tot ernstige wanordelijkheden;
- die risico’s voldoende aannemelijk en onderbouwd zijn door politie/OM/burgemeester.
Louter het idee dat een uitspraak “wantrouwen in de rechtspraak voedt” of “toekomstige polarisatie aanjaagt” is te abstract om een grondrechtbeperking op te baseren.
De rechter moet juist waken voor een “chilling effect” (het bevreesd raken zich te uiten uit vrees voor negatieve reacties).
Er is een klassieke spanningslijn:
- Het in het hier en nu beschermen van VvMU kan inderdaad leiden tot frustraties bij anderen en mogelijke latere escalaties door hen.
- Beperken van VvMU om toekomstige wantrouwen te voorkomen kan leiden tot een glijdende schaal van censuur.
Het EHRM zegt hierover dat staten juist de last moeten dragen om de vrijheid te beschermen, óók als dit onrust oproept. Alleen als die onrust onhoudbaar en concreet bedreigend is, mag worden ingegrepen.
Het is soms onbevredigend, omdat de maatschappelijke effecten groot kunnen zijn. Maar juist om de rechtsstaat te beschermen, mogen rechters niet vooruitlopen op hypothetische effecten.
Heeft een autocratie het op dit punt makkelijker?
In een autocratie bepaalt de macht wat de rechter al of niet toestaat. Nadeel is dan onderdrukking. Voordeel is, in theorie, minder wanorde.
De manier van omgaan hiermee is een kernverschil tussen democratische rechtsstaten en autocratische systemen.
1. Democratie en rechtsstaat
- Onafhankelijke rechter: toetst aan wet en grondrechten, niet aan de politieke wens van de dag.
- Vrijheid van meningsuiting: ruim beschermd, ook voor schurende, kwetsende of impopulaire uitingen.
- Risico: dat die vrijheid spanningen, polarisatie en zelfs wanorde kan veroorzaken.
- Meerwaarde: burgers kunnen hun onvrede vreedzaam uiten en kritiek leveren zonder angst voor repressie.
Democratie kiest dus bewust voor meer vrijheid, ook al geeft dat soms meer onrust.
2. Autocratie
- Rechterlijke macht niet onafhankelijk: rechterlijke uitspraken volgen de lijn van de politieke machthebbers.
- Vrijheid van meningsuiting beperkt: kritiek, satire of afwijkende meningen worden snel onderdrukt.
- Voordeel (theoretisch): minder zichtbare wanorde, want protest en onvrede worden neergeslagen of voorkomen.
- Nadeel (in praktijk):
- structurele onderdrukking, angst en zelfcensuur;
- onvrede verdwijnt niet, maar bouwt zich op ondergronds en kan uiteindelijk explosief tot uitbarsting komen.
In een democratie is wanorde een “prijs” die men betaalt voor vrijheid en pluriformiteit. In een autocratie wordt rust en orde gekocht ten koste van vrijheid, waardoor de samenleving stiller lijkt, maar vaak onderhuids instabieler wordt.
Het EHRM benoemt dit ook: een democratie moet meer kunnen verdragen qua extreme of kwetsende meningen, juist omdat vrijheid en debat de kern van het systeem vormen.
Hoe zat dat met de Romeinse dictator?
In de Romeinse Republiek kende men het ambt van dictator (niet te verwarren met de latere “dictator” in de moderne zin).
Bij een acute crisis (bv. oorlog, opstand, zware interne wanorde) konden de consuls een dictator benoemen voor maximaal zes maanden, en altijd met een specifiek mandaat (bijv. leger leiden, orde herstellen). De dictator had vrijwel onbeperkte macht, maar alleen binnen zijn opdracht. Na afloop legde hij verantwoording af, en zijn macht verviel automatisch.
In de vroege en middenrepubliek werkte het systeem redelijk goed. Dictators als Cincinnatus zijn beroemd omdat ze na hun taak direct aftraden en terugkeerden naar hun boerderij. Het gaf Rome snelle en krachtige besluitvorming in crisistijd, zonder eindeloze senaatsdebatten.
Het systeem was ook kwetsbaar voor misbruik. In de late republiek werd het instituut steeds zeldzamer ingezet, juist uit angst voor machtsmisbruik. Julius Caesar liet zich uiteindelijk dictator perpetuo (dictator voor het leven) noemen. Dat was het einde van de republikeinse traditie.
Het Romeinse model liet zien dat tijdelijkeconcentratie van macht kan helpen om acute wanorde te bestrijden, maar het risico op glijden richting permanente autocratie is groot.
Moderne democratieën hebben daarom liever:
- Noodwetten of noodtoestanden (tijdelijk extra bevoegdheden, maar onder rechterlijke en parlementaire controle).
- Altijd checks-and-balances om te voorkomen dat een “tijdelijke” machtsuitbreiding permanent wordt.
Dus: ja, het hielp in de vroege republiek om crisissen te bezweren, maar uiteindelijk bleek het een instabiel en gevaarlijk instrument dat de weg plaveide naar het einde van de republiek en de opkomst van het keizerrijk.
- Wat beperkt in Nederland de VvMU? - 16 september 2025
- Reactie op opinieartikel ‘Biologie als wapen’ - 9 juni 2025
- Toch maar geen democratie dan? - 29 maart 2025